'Absolute ruimte bestaat enkel
als idee'
Luc Coeckelberghs. Een
grenswandelaar.
Strakke constructies wisselen af
met een speelse, soepele of organische vormgeving. De strengheid
van de geometrie wordt afgezwakt door een gevoelsmatige bewerking van de
oppervlakte. Subtiele en discrete werken dragen een zekere monumentaliteit
in zich en monumentale formaten blijven fijnzinnig. Het werk van
Luc Coeckelberghs lijkt heterogeen en treedt aan in diverse gedaanten :
tekeningen, etsen, litho's, schilderijen, sculpturen, wandreliëfs,
installaties... Toch zijn er onmiskenbaar bindmiddelen. Ruimte
is daarbij een sleutelwoord. Er ontwikkelen zich relaties tussen
het kunstwerk en zijn omgeving, tussen de kunstwerken onderling, tussen
de toeschouwer en het kunstwerk. Luc Coeckelberghs, uit het Belgisch-Brabantse
Meensel-Kiezegem, tast gestadig de grensgebieden af tussen het twee- en
het driedimensionale. Hij ondervraagt de grondbeginselen van de schilderkunst
en de beeldhouwkunst en hevelt principes van de ene kunsttak over naar
de andere. De ideeën worden bedachtzaam uitgekristalliseerd.
Het evenwicht en de harmonie blijven gevrijwaard.
Tienen 1978 : onder de balustrade
aan weerszij van een grote entreehal hing een rij balletjes in papier-maché
aan haast onzichtbare katoenen draden. De twee lijnen helden omhoog
naar het invallende licht en gingen over van een fel geel naar wit.
De gradatie van licht, eigen aan de zaal, werd doorgevoerd in de installatie.
Tussen de lijnen werd een denkbeeldig vlak gesuggereerd. De minimale
ingreep wijzigde de atmosfeer en versterkte de ruimtebeleving. In
de vroegste werken op papier en doek beperkte Luc Coeckelberghs (°1953)
de exploratie van de ruimte tot het platte vlak. Alles speelde zich
af in grijswaarden. Zo vormden bladen met diagonale arceringen een
grote geometrische figuur of een ruit. Het begrip ruimte werd aangegeven
door de elementaire richtingen : horizontaal, verticaal en diagonaal.
Met sculpturen in plaatijzer werd een schuchtere stap naar de derde dimensie
gezet. Lasnaden fragmenteerden de vrij vlakke bas-reliëfs in
gelijke segmenten. In het begin van de jaren tachtig werden deze
in de tweede dimensie gebracht : gerasterde, geometrische figuren van transparant
papier. Het onderzoek naar de mogelijkheden en de limieten van de
wereld van de schilderkunst en die van de beeldhouwkunst zal verder doorgedreven
worden.
Dit had zich ondertussen al uitgebreid
in tijdelijke installaties, geconcipieerd voor een specifieke ruimte.
Luc Coeckelberghs bracht weldoordachte, op de geometrie gebaseerde structuren
aan. Bescheiden interventies definieerden de ruimte, ordenden haar
opnieuw, accentueerden eigenheden. Deze subtiele manipulaties werden
uitgevoerd in broze materialen als verbandgaas, ijzerdraad, opgehangen
draden met houten staafjes, eigenhandig geweven rasterpatronen in katoendraad...
Ruimtegevoel.
De lichte en dikwijls doorzichtige
materialen werden opgeslorpt door de omringende ruimte. Deze was
een wezenlijk bestanddeel van de installatie. De fysieke aanwezigheid
werd tot een minimum herleid. Het proces van dematerialisatie, neigend
naar het conceptuele, werd nooit tot het uiterste gedreven. Het dwong
de toeschouwer wel tot een verscherpte waarneming. Hij moest actief
participeren om de wisselwerkingen en latente spanningen tussen de fragiele
elementen te ondergaan. Tussen de onderdelen ontstonden telkens denkbeeldige
ruimten. Reële ruimte en denkbeeldige ruimte gingen een dialoog
aan. Dit leidde tot een nieuw ruimtegevoel en een intensievere ervaring
van de ruimte; een 'mentale ruimte'.
In 1979 preciseerde Luc Coeckelberghs
dit als volgt : 'Absolute ruimte bestaat enkel als idee. Een idee
kan je concretiseren door het te materialiseren. Het krijgt een identiteit
als het zich in een werk realiseert. Tijdens het maken van een object
wordt een fysieke realiteit mentaal geconcretiseerd. Dat object zal
een ervaring van ruimte intensiveren. Deze fysieke ervaring gaat
gepaard met een mentale ervaring, een mentale ruimte. Mijn onderzoek
gaat uit naar een relatie tussen de mentale en virtuele ruimte van het
object en de reële ruimte waarin het zich bevindt. (...)'
Hierbij werd veel aandacht besteed
aan afmetingen en onderlinge verhoudingen. Dikwijls werd de modulor
van Le Corbusier gehanteerd, een maateenheid gebaseerd op de gemiddelde
menselijke figuur. Deze wijkt af van het abstracte, artificiële
decimale stelsel en stemt beter overeen met een natuurlijk gevoel voor
harmonie. Afstanden en formaten worden nog altijd zorgvuldig uitgebalanceerd.
Tegenwoordig gebeurt dit intuïtief.
Breekpunt
Luc Coeckelberghs veroorlooft zich
steeds de vrijheid van veranderingen. De werken nemen andere verschijningsvormen
aan. De jaren '84-'85 betekenden een kantelperiode. Hij wilde
zich bevrijden van de beperkingen van de grijstonen en de strenge geometrie.
Hij vond geen voldoening meer in de tijdelijke installaties, waarvan de
elementen tenslotte elke functie en betekenis verloren. Sommige werken
zijn nog steeds direct betrokken op een omgeving, andere kunnen in zowat
elke ruimte tot hun recht komen. Het breekpunt werd ingeluid door
de tekeningen, oorspronkelijk bedoeld als ontwerpen voor installaties.
Tekeningen doorkruisen in grote getale het hele oeuvre van Luc Coeckelberghs
en zijn veelal opgevat als een autonoom uitdrukkingsmiddel. Vlakken
en volumes riepen constructies op. De ruimteweergave werd nu concreter,
de vormen soepel en organisch, de lijnvoering vloeiend en dynamisch.
Uit die tekeningen werden fragmenten
omgezet in sculpturen. Dit was de aanzet voor kleurrijke wandreliëfs.
Ze kunnen speels en vrolijk zijn. Soms werken ze associatief, alhoewel
de realiteit nooit het uitgangspunt vormt. De uitgesneden panelen
zijn beplakt met gescheurd papier en beschilderd met meerdere lagen transparante
verf, waarbij elke laag lichtjes wordt weggeschuurd om de structuur van
het papier te behouden. Een werkwijze die nog altijd wordt toegepast.
De kleuren zijn fris, intens en levendig. Hier en daar worden met
marmermeel stipjes of lijnen aangebracht in reliëf, een ritme van
staafjes, geknoopte draden... Overdaad wordt echter geschuwd.
De overgangszones tussen het twee- en het driedimensionale worden verder
uitgediept. Basisgegevens van schilderkunst en beeldhouwkunst worden
uitgewisseld en op hun mogelijkheden getoetst. Met de middelen van
de schilderkunst, op spieraam gespannen doek, worden sculpturen opgebouwd.
Twee samengevoegde fragmenten van een kegel doen onwillekeurig denken een
tunnel of een gang. Door een ruimte in een ruimte te creëren,
ligt een verwijzing naar de architectuur in het werk zelf besloten.
Binnen- en buitenvorm, beschilderde en onbeschilderde zijde zijn evenwaardig
en interactief. Nu eens situeren de werken zich duidelijk in de context
van de schilderkunst, dan weer in die van de beeldhouwkunst. Vrijstaande
sculpturen in openlucht werden gedacht in Corten staal, maar dikwijls uitgevoerd
met asfaltpapier. Gescheurde en elkaar overlappende 'schubben' verzachten
de rigoureuze constructies. Ze vertonen doorgangen en uitzichten,
een spel van gesloten en open vlakken, negatieve en positieve vormen.
De monumentale sculpturen overweldigen
niet. Met hun geringe diepte en sensuele oppervlaktebewerking refereren
ze eveneens naar de schilderkunst. Dezelfde beeldtaal wordt getransponeerd
naar het domein van het tweedimensionele: beschilderde reliëfs met
een huid van flarden papier die de strenge lijnen relativeert. Opgehangen
aan de wand als schilderijen, lijken ze naar de ruimte toe te groeien.
De muur, soms door uitsnijdingen zichtbaar gelaten, wordt opgenomen in
het werk. De vormgeving herinnert aan het architecturale - poort-
en/of gevelfragmenten. Ze werd nochtans nooit als dusdanig opgevat.
Toetsen
De meest recente wandreliëfs
zijn gecomponeerd met twee of drie schilderijen. Ze schuiven met lichte
niveauverschillen over elkaar tot één geheel en gedragen
zich bijgevolg niet eenduidig als een schilderij. Het frontaal onzichtbare,
onderliggende vlak wordt soms aangeduid door een andere kleurnuance of
textuur. Dit wordt pas onthuld bij een zijdelingse lectuur.
De vorm blijft neutraal, alleen al door de opgelegde beperking tot de traditionele
rechthoek van het schilderij. De materiebehandeling is nooit onpersoonlijk.
Over het hele doek spreidt zich een wemeling van penseeltoetsen uit, eenvoudige
repetitieve motieven, nopjes in reliëf, inkervingen. Er wordt
discreet zand in verwerkt, verbandgaas, marmermeel. De textuur is
tactueel, doorwerkt en gelaagd. Oppervlakten krijgen een metaalglans,
goud- of bronsachtig en kunnen een egale indruk geven.
Het werk van Luc Coeckelberghs kan
echter nooit worden vereenzelvigd met een strikte geometrische abstractie
of monochrome schilderkunst. Onophoudelijk worden relaties uitgespeeld.
De onderdelen worden nauwgezet en weloverwogen samengevoegd, maar het spelelement
blijft een belangrijke factor. Formaat, kleur, textuur gaan een confrontatie
aan. Tot een conflict komt het nooit. De soberheid blijft behouden.
De composities zijn onderkoeld maar niet koel. Ze activeren een bepaalde
atmosfeer en zijn ingetogen, uitbundig, sereen, vrolijk, majestueus...
Zonder dat dit vooropgesteld is.
'Het dematerialiseren van de uitdrukking
vergroot de kans de sensibiliteit te intensiveren', schreef Luc Coeckelberghs
reeds in 1978. De werken overschrijden hun zuivere fysieke aanwezigheid.
Een spirituele dimensie dient zich aan.
|